WhisperPower Waterslot uitlaatkit 63 mm (2 ½”)
1 Inleiding
De uitlaatsysteem-onderdelen zijn uitsluitend geschikt om te
worden toegepast in watergeïnjecteerde uitlaatsystemen.
De maximale continue gebruikstemperatuur is afhankelijk van het
materiaal van de waterlock.
Het materiaal is herkenbaar aan de kleur.
Type Kleur maximale continue
gebruikstemperatuur
NLPxx(S) Grijs 70˚C
NLPxx(S)HD Zwart 250˚C NLPxx(S)WHD Wit
-Pas een temperatuuralarm toe om een te hoge uitlaatsys
teemtemperatuur te signaleren.
-Indien om de tegendruk in het uitlaatsysteem te verlagen de
hoeveelheid geïnjecteerd koelwater wordt verminderd dient
gecontroleerd te worden dat er tijdens stationair draaien van
de motor toch voldoende water geïnjecteerd wordt. Een te
hoge temperatuur van het uitlaatsysteem wordt hiermee
voorkomen.
-Ook als de menging van het koelwater met de uitlaatgassen
niet optimaal is kan een te hoge temperatuur in het uitlaat
systeem het gevolg zijn.
Over het algemeen wordt een goede menging verkregen bij
een vrijwel verticaal opgestelde uitlaat injectie-bocht.
Een slechte menging komt bijvoorbeeld voor bij een statio
nair draaiende motor; in het bijzonder in die gevallen waarbij
de op de motor gemonteerde koelwaterinjectiebocht vrijwel
horizontaal is opgesteld.
Tref indien noodzakelijk voorzieningen, bijvoorbeeld door
het plaatsen van een waterwervelaar of een waterverdeler in
de uitlaatleiding, om de meng ing van koelwater met uitlaat
gassen te verbeteren
WaarschuWing
Als tijdens stilstand van de motor water uit de waterlock in het
uitlaatsysteem van de motor terecht komt (bijvoorbeeld onder
zeil als het schip extreem rolt of stampt) zal dit onherroepelijk
tot schade aan de motor leiden.
Teveel water in de waterlock kan starten van de scheepsmotor
belemmeren; tap dan eerst het water af. Een te grote hoeveel
heid water in de waterlock kan worden veroorzaakt als ook na
herhaaldelijke startpogingen de motor niet wil aanslaan.
2 Installatie
2.1 Opstelling waterlock NLP
Stel de waterlock zoveel mogelijk vertikaal op.
Plaats de waterlock ‘achterstevoren’ naast de motor als achter de mo
tor onvoldoende ruimte beschikbaar is.
Omdat de waterlock tijdens het gebruik water bevat, neemt het ge
wicht aanzienlijk toe. Monteer daarom de waterlock aan het dek of
aan een wand zoals in de tekeningen is aangegeven.
Let op
Zorg ervoor dat onder alle vaarcondities (b.v. varend onder hel
ling) aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:
• de ‘IN’-aansluiting van de waterlock bevindt zich onder het
niveau van de uitlaatinjectiebocht.
• de afstand tussen de onderkant van de koelwateruitgang van
de motor en het hoogste punt van de waterlock bedraagt mi
nimaal 5 cm.
Zie hoofdstuk 3 voor aanvullende informatie over het uitlaatsysteem.
Pas als uitlaatleiding bij met water geïnjecteerde uitlaatsystemen
een geschikte kwaliteit slang toe.
Deze slang moet gewapend zijn, bestand zijn tegen
uitlaatgassen, een hoge temperatuur (100°C) en olieresten. Voor
het verwerken is goede buigzaamheid een vereiste terwijl de slang
bij verhitting niet mag ‘inklappen’.uitlaatslang voldoet aan alle
hiervoor gestelde eisen.
Slangdiameter: Motorvermogen tot*:
NLP40 ø 40 mm 16 kW (22 pk)
NLP45 ø 45 mm 21 kW (28 pk)
NLP50 ø 50 mm 25 kW (34 pk)
NLP60 ø 60 mm 36 kW (49 pk)
NLP65 ø 65 mm 42 kW (57 pk)
NLP75 ø 75 mm 56 kW (77 pk)
NLP90 ø 90 mm 81 kW (110 pk)
*Gebaseerd op een toegestane tegendruk van 0.1 bar.
2.2 Opstelling uitlaatspiegeldoorvoer
NEDERLANDS
NEDERLANDS
Het bovendeel van de waterlock is 360˚ draaibaar.
Monteer de uitlaatspiegeldoorvoer op een zodanige plaats in de
spiegel dat bij een beladen schip de spiegeldoorvoer zich nog ten
minste 5 cm boven de waterlijn bevindt.
2.3 Uitlaatleiding
Om een goede afvoer van het in de uitlaatleiding geïnjecteerde
koelwater te verzekeren dient de uitlaatleiding, vanaf het waterin
jectiepunt tot aan de waterlock, over de volledige lengte op afschot
te worden geïnstalleerd.
De uitlaatleiding bevat tijdens bedrijf water. Het gewicht neemt
hierdoor aanzienlijk toe, ondersteun daarom de uitlaatleiding.
De uitlaatleiding van waterlock naar spiegeldoorvoer moet zo wor
den geïnstalleerd dat:--
Het hoogste punt in de uitlaatleiding zich niet meer dan 150 cm
boven de onderzijde van de waterlock bevindt.
De lengte van dat deel uitlaatleiding, tussen de waterlock en het
hoogste punt, niet meer dan 300 cm bedraagt.
2.4 Slangaansluitingen
NLP40/45/50
NLP50S/60/65/75/90
Om de slangen optimaal op de waterlock te kunnen aansluiten zijn
beide slangaansluitingen 360° draaibaar.
Draai de bouten los alvorens de slangaansluitingen te verdraaien!
Schroef de slangaansluitingen weer vast met een aanhaalmoment
van 1 Nm.
Het bovendeel dient als volgt verdraaid te worden:
1.
Schroef de klemband los
2.
3.
Draai het bovendeel in de gewenste stand
Schroef de klemband voldoende stevig vast, met een aanhaal
moment van 0,3 Nm.
2.5 Het monteren van de slang--
Gebruik uitsluitend water en/of zeep, dus geen vet- of oliehou
dende producten, om het monteren van de slang op de slangaan
sluitingen te vereenvoudigen.
Monteer elke slangverbinding met 2, roestvaststalen - 12 mm
brede, slangklemmen.
2.6 Zender voor temperatuuralarm
Een zender voor een temperatuuralarm kan in de uitlaatleiding van
de motor worden gemonteerd.
3 Installatievoorbeelden
Afgebeeld op blz. 18 zijn uitlaatsystemen met een waterlock, type
NLP, een geluiddemper type MP, een zwanenhals type NLPG en een
uitlaatspiegeldoorvoer.
De inloop van achteropkomend water wordt vrijwel volledig voorko
men door het extra hoogteverschil in de zwanenhals.
Na het stoppen van de motor zal het water dat zich nog in de uitlaat
leiding bevindt (tussen hoogste punt uitlaatsysteem en waterlock)
teruglopen naar de waterlock. Om deze hoeveelheid teruglopend
water zoveel mogelijk te beperken, dient de zwanenhals, indien mo
gelijk, direct boven de waterlock te worden opgesteld. Zie tek. 1 en 3.
Indien de zwanenhals direct op de spiegeldoorvoer wordt gemonteerd,
tek. 2 en 4, dient met de maximale lengte van de uitlaatleiding, tussen
de waterlock en het hoogste punt, rekening te worden gehouden.
3.1 Voorkomen van hevelen (tekening 3 & 4)
Indien het waterinjectiepunt ‘C’ zich onder of minder dan 15 cm bo
ven de waterlijn bevindt (ook als het schip onder een helling vaart)
bestaat het gevaar dat bij stilstand van de motor het koelwater door
de hevelwerking in de motor kan komen. Dit hevelen kan op twee
manieren worden voorkomen:
Door in de koelwaterslang tussen motorblok en waterinjectie
punt ‘C’ een beluchting te maken, bijvoorbeeld door een beluch
ter met beluchtingsleiding te plaatsen.
De beluchtingsleiding kan op een eigen huiddoorvoer (H) wor
den aangesloten of op de hiervoor bestemde aansluiting op de
zwanenhals, type NLPG (G). Raadpleeg hiervoor de handleiding
voor NLPG, nr. 030428.0x.
Door in de koelwaterslang tussen motorblok en waterinjectie
punt ‘C’ een beluchter (met klep) aan te brengen.
4 Onderhoud--
Controleer regelmatig alle slangverbindingen op gas- en water
dichtheid.
Tap alvorens het schip in de winterberging ingaat de waterlock af.
De waterlock is voorzien van twee aftappluggen.